Judo betekent de zachte weg. Het woord komt van twee Japanse woorden
-ju wat zacht, meegevend betekent en -do, wat staat voor
weg, pad. De zachte zijde van het judo zit hem in de opvatting en techniek.
Bij andere vechtsporten word lesgegeven in het bekwaam slaan en
trappen, terwijl bij judo wordt geleerd dat meegeven kracht is. Het gebruik
maken van de kracht van de tegenstander en deze gebruiken om de tegenstander
te verslaan.
Judo is ontwikkeld door de japanner Prof. Dr. Jigoro Kano. Kano was
een expert in jiujitsu, een oude Japanse krijgskunst. Uit het
jiujitsu ontwikkelde Kano een nieuwe vechtkunst, die
hij Kodokan Judo noemde. Zijn nieuwe techniek draaide om het gewicht en
de beweging van de tegenstander tegen hem te gebruiken. De basis theorie
was om de tegenstander postuur te breken, hem werpen en te vast te houden.
Er kwamen snel aanhangers en na een overwinning op een sterk jiujitsuteam
werd het judo opgenomen in het Japanse Onderwijs en vanaf daar ging het
judo de hele wereld over.
In 1902 kreeg de Franse Politie judolessen tijdens hun opleiding in
Parijs. Hoewel het judo snel de wereld over ging heeft het
lang geduurd voordat er internationale wedstrijden werden
gehouden. In 1951 werd de Internationale
Judo Federatie opgericht. Vijf jaar later werden de eerste
wereldkampioenschappen gehouden.
In 1964, toen Japan de Olympische spelen mocht organiseren,
kwam de grote doorbraak van het judo. De Japanners mochten
als organiserend land 1 sport toevoegen. Zij kozen voor judo.
Tijdens die olympische spelen werd in vier klasses gestreden.
Drie van de vier gouden medailles gingen naar Japan, maar
in de Open Klasse behaalde Anton Geesink zijn historische
gouden medaille door de finale te winnen van Aiko Kaminage.
Tegenwoordig word er in zeven klasses gestreden, zowel bij
de dames als bij de heren.
|